Deze gearchiveerde website ‘James Ensor. Een online museum.’ wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over James Ensor verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.

De demonen van de kunstenaar. Een ets van James Ensor op de Bosch-expo in Berlijn

James Ensor, Duivels die me sarren, Museum voor Schone Kunsten, Gent, © Lukas Art in Flanders vzw, SABAM Belgium 2017.
James Ensor, Duivels die me sarren, Museum voor Schone Kunsten, Gent, © Lukas Art in Flanders vzw, SABAM Belgium 2017.
James Ensor hief met zijn artistieke verbeeldingskracht vaak de grens op tussen kunst en realiteit. Eén van de figuren waarmee hij zich het liefst identificeerde was de Heilige Antonius, zoals in zijn ets Duivels die mij sarren, die gebaseerd is op een tekening uit 1888. Een met de hand ingekleurde versie van deze ets uit de collectie van de Staatliche Museen (Kupferstichkabinett) in Berlijn is aanwezig op de expo Hieronymus Bosch and his Pictorial World. (tot 19 maart 2017)

In de ets wordt de verschrikt kijkende kunstenaar aan alle kanten aangeklampt door demonen, monsters en skeletten. Fysiek lijken ze hem niets te doen, maar een grafzerk in de achtergrond (met Ensors naam en sterfdatum) laat geen twijfel bestaan over de fatale afloop. Wie zijn deze belagers die Ensor vol zelfspot introduceert? Het gaat om zijn eigen innerlijke demonen. Aan de ene kant zijn dat critici, wier onbegrip voor zijn kunst hij tot aan het einde van zijn lange carrière nooit heeft aanvaard. Aan de andere kant gaat het om de oude meesters, Ensors voorgangers en helden. De demonen en duivels die hem als verpersoonlijking van de Heilige Antonius kwellen, moeten geïnterpreteerd worden als de relatie tussen moderne en oude kunst, en als reflectie over de problemen en mogelijkheden van het zich als kunstenaar inschrijven in gelijk welke traditie.

Ensor is een van de eerste kunstenaars die geniet van artistieke vrijheid en die tegelijk een rijke kennis van de kunstgeschiedenis heeft. In een welbekende brief uit de jaren 1890 behandelt hij het thema (of het dilemma) van zijn artistieke invloeden. Daarbij vermeldt hij geen enkele tijdgenoot. Hij kiest bewust voor welbepaalde kunstenaars en rechtvaardigt zijn voorkeuren: Vous me demandez, Monsieur, si j'ai quelques dévotions spéciales pour tel ou tel maître. Voici quelques renseignements: [...] Les inventions extraordinaires de Jérôme Bosch et Pierre Brueghel me plurent extrêmement aussi. Je trouvais les oeuvres supérieures à celles des autres maîtres de l'école flamande. (James Ensor, brief aan Pol de Mont van 1894 - 1895, in: James Ensor: Lettres, ed. Xavier Tricot, Brussel 1999, p. 132)

Ensors kunst wordt in verband gebracht met de herontdekking van de historische schildertraditie uit de Nederlanden, met Bosch, Bruegel, Rembrandt, Rubens en Jordaens als protagonisten. Ensor tracht deze traditie verder te zetten. Doorheen de zeventiende eeuw waren de fantasmagorische werelden van Bosch een inspiratiebron voor kunstenaars uit de Nederlanden. De iconografie van een getergde Heilige Antonius kreeg zelfs nog meer bijklank in de werken van Pieter Huys, Jan Mandijn en de minder bekende Frans Verbeeck, die, hoewel in de traditie van Bosch, in zijn semi-gekleurde tekeningen een complexe beeldtaal en stijl ontwikkelde. Ensor was zich goed bewust van de Vlaamse kunst, en haar vermogen om de identiteit van de jonge natie België (1830) te bepalen. Ensor kende de kunstcollecties in Brussel, Brugge, Gent en Antwerpen goed. Hij kende ook Huys en Mandijn als opvolgers van Bosch. Waarschijnlijk zag hij de Rubens-expo in 1877 niet, maar mogelijk wel het baanbrekende Les primitifs flamands et l'art ancien in 1902. Die expo betekende de herontdekking van schilders als onder anderen Jan van Eyck, Hans Memling, Gerard David, Pieter Bruegel.

De monsters van Bosch en de Heilige Antonius-iconografie van Bosch' opvolgers weerklinken in het karikaturale Duivels die mij sarren. Het is Ensors fascinatie voor de ‘ars fantastica', het fantasmagorische, het groteske en morbide humor die hem geleid hebben tot dit werk. Kleine duivels die het hoofdpersonage tergen vindt men ook bij de medische karikaturen van George Cruikshank, waarin ziekten worden voorgesteld als het werk van de duivel. Directe inspiratie voor Ensors ets is te vinden in J.J. Grandvilles Petty Sorrows of Human Life (1843).

Jheronimus Bosch was de belangrijkste inspirator voor deze traditie. Vooral in Ensors late werk duiken Boschiaanse hybride monsters op aan de randen van de werken. Sommige composities evoceren dan weer de groteske figuren en het ornamentele uit de werken van Bosch en Bruegel, tegelijkertijd doen ze denken aan microben of bacteriën bestudeerd met een microscoop, wat dan weer gelinkt is aan de microscoop die Ensor van de Rousseau's in Brussel mocht gebruiken. Wat Ensor onderscheidt van zijn tijdgenoten is de subtiele, individualistische behandeling van modellen uit verschillende periodes - niet enkel uit de plastische kunsten, maar ook uit de populaire cultuur en de literatuur. Hij past thema's en motieven aan en vermengt ze met zijn eigen inventies tot nieuwe, dupliceer- en modelleerbare picturale oplossingen. Duivels die mij sarren, met de Bosch-navolging en de iconografie van de getormenteerde Heilige Antonius, is de belichaming van Ensors plaats in de traditie van de kunst uit de Nederlanden en de negentiende eeuw. Het getuigt ook van zijn individualistische, ironische omgang met kunst.

Ina Dinter

Ina Dinter is de curator van de sectie prenten en tekeningen op de expo Hieronymus Bosch and his pictorial World in the 16th and 17th century (tot 19 maart 2017). Om het 500e sterfjaar van Bosch te vieren organiseerden de Gemäldegalerie en het Kupferstichkabinett van de Staatliche Museen zu Berlin deze expo rond hun originele werken van Bosch, kopieën en door Bosch geïnspireerde werken.