Op deze ingekleurde ets geeft Ensor zijn impressie van het baden aan het strand in Oostende. Links staat een groot aantal badkoetsen, die men kon huren en waarin men zich kon omkleden. Nadat een koetsier het paard voor de koets had gespannen, reed hij de wagen het water in en wanneer men daar goed en wel was aangekomen en de trap was uitgezet, sloeg de koetsier met zijn zweep op het dak, ten teken dat de gasten het voertuig konden verlaten. Dan zag men de belachelijke en wanstaltige schepsels zich in hun gestreepte badpakken het water in begeven. Voor veel autochtonen en bezoekers van Oostende was dit een amusant schouwspel. Ensor had een andere kijk op het gebeuren. Zijn vriend, de literator André de Ridder schrijft hoe Ensor honderden van deze de zee beledigende indringers met hun gebreken en potsierlijkheden tot een dolle narrendans in het water verenigt.