Deze gearchiveerde website ‘James Ensor. Een online museum.’ wordt tijdelijk niet meer geactualiseerd. Bepaalde functionaliteiten (vb. gericht zoeken in de collectie) zijn hierdoor mogelijk niet meer beschikbaar. Nieuwsupdates over James Ensor verschijnen voortaan op vlaamsekunstcollectie.be. Vragen over deze website? Neem contact op via info@vlaamsekunstcollectie.be.
door Xavier Tricot
Vanaf de beginjaren 1880 is James Ensor met het Brusselse koppel Ernest en Mariette Rousseau in contact, die hij dankzij de Brusselse schrijver en schilder Théo Hannon (1851-1916) leert kennen. Ensor heeft Hannon ontmoet toen hij nog aan de Brusselse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten studeerde. Théo Hannon was de broer van Mariette Rousseau (1850-1926), echtgenote van Ernest Rousseau (1831-1908), professor en rector aan de Université Libre de Bruxelles.(1)
Vanaf 1883 zendt hij hen regelmatig brieven, postkaarten en tekeningen en is hij regelmatig bij hen te gast. Deze briefwisseling, bestaande uit meer dan 400 brieven, beslaat een tijdspanne van meer dan dertig jaar. Deze schat aan gegevens is essentieel voor een goed begrip van de complexe persoonlijkheid van de kunstenaar en van zijn veelvormig oeuvre.(2) De brieven vormen als het ware een dagboek dat hij niet heeft bijgehouden. Zoals blijkt uit zijn eerste brieven is Ensor aanvankelijk onzeker wat zijn spelling en schrijfstijl betreft. Om zich te vervolmaken in het schrijven kopieert hij teksten van Franstalige auteurs. Het is duidelijk dat hij niet alleen zijn schilderspenseel perfect wil hanteren, maar evenzeer zijn schrijverspen. Op 31 maart 1884 schrijft Ensor aan Mariette Rousseau:
Maintenant j'écris beaucoup. Je voudrais acquérir ce qu'on appelle [le] Style. Je copie des lettres de Flaubert à G. Sand.(3) Je trouve son style très bref. Il ne met presque jamais de virgule. Malgré ça il est très profond et se fait bien comprendre (par moi). Quand j'écrirai convenablement vous verrez souvent de mon écriture. Je n'aurai plus inquiétude de voir Madame Rousseau découvrir quelque énorme faute (accent circonflexe manquant, i sans point). Je dormirai tranquille.(4)
Mettertijd ontwikkelt zich een oprechte vriendschap tussen enerzijds James Ensor en zijn zus Marie (Mitche) en anderzijds Mariette Rousseau en haar zoon Ernest Rousseau junior. Reeds uit de eerste brieven wordt stilaan duidelijk dat Ensor in de persoon van Mariette Rousseau een klankbord heeft gevonden. Lief en leed deelt hij met haar. Ze wordt uiteindelijk zijn steun en toeverlaat. Op 9 januari 1887 schrijft hij aan Mariette Rousseau, nadat hij een boek over de Franse kunstenaar Jacques Callot (1592-1635) had ontvangen:
Je reçois les mitaines et le livre suprêmement interressant [sic].(5) Vous êtes aimable et aimable mille fois. Quelles diableries étourdissantes ! Callot a été influencé. C'est Jérôme Bosch qui a fait cela. Avez-vous vu à 'l'Art ancien' son tableau : un ermite tourmenté par des poissons diaboliques ? L'exécution était nulle, ni ton ni lumière ni dessin correct, mais une invention et imagination diabolique impressionnant. Vivement les gens nerveux.(6)
Ensor alludeert aan het werk De verzoeking van de heilige Antonius, toentertijd toegeschreven aan Jeroen Bosch dat net was verworven door het Museum voor Oude Kunsten in Brussel.(7) Wellicht heeft hij, dankzij de Rousseau's, eveneens La Tentation de saint Antoine van de Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880) ontdekt en gelezen. Het 'gedicht' van Flaubert werd sinds de uitgave door Georges Charpentier (Parijs) in 1874 een geliefkoosd onderwerp van schilders en graveurs, onder wie de Franse schilder Gustave Moreau (1826-1898) en de Belgische kunstenaar Félicien Rops (1833-1898) wiens interpretatie van de legende zonder twijfel als een van de meest beroemde, of liever beruchte, mag worden genoemd.[8]
De Franse kunstenaar Odilon Redon (1840-1916) liet zich eveneens inspireren door Flaubert. In 1888 verscheen bij de Brusselse uitgever Edmond Deman La Tentation de Saint Antoine, een album met lithografieën die in het nummer van 21 oktober 1887 van L'Art Moderne werd aangekondigd en besproken.(9) In 1886 werd Redon door Edmond Picard en Octave Maus uitgenodigd om deel te nemen aan de jaarlijkse tentoonstelling van Les XX. Hij stelt er acht tekeningen tentoon, waaronder Le Masque de la Mort Rouge (naar de novelle The Mask of the Red Death van Edgar Allan Poe) en drie reeksen lithografieën (Dans le rêve, Hommage à Poë [sic] en Hommage à Goya).(10) Het werk van Redon stond trouwens bij enkele Belgische schrijvers en kunstcritici hoog aangeschreven. De Brusselse advocaat en criticus Edmond Picard (1836-1924) bezat verschillende werken van de Franse schilder waaronder Le Masque de la Mort Rouge (1883; MoMA, New York) en Un Homme du peuple (1887; MSK, Gent); Edmond Deman (1875-1918) bezat, onder andere, Tête du Christ (1878/1880; KMSKB, Brussel). Reeds in 1883 had Fernand Khnopff een schilderij gerealiseerd, geïnspireerd op Flaubert, getiteld D'Après Flaubert. La Tentation de saint Antoine.(11) Het jaar nadien stelt hij het werk tentoon op het eerste salon van Les XX in Brussel.(12) In 1887 stelt hij het tentoon op het salon van L'Art indépendant in Antwerpen.(13)
Uiteindelijk waagt Ensor zich in het najaar 1887 ook aan een interpretatie van De verzoeking van de heilige Antonius.(14) In september of oktober 1887 schrijft Ensor aan Ernest en Mariette Rousseau:
Je travaille ferme. Et n'écris pas même pas à vous. La tentation de St Antoine me donne de la peine [...] Je suis très content de la Tentation de St Antoine. J'ai ajouté encore quelques centaines de figures : diables atroces, animaux horribles, monstres infects et indécents. Je suis très satisfait.(15)
Op 28 januari 1888 schrijft Ensor aan Mariette Rousseau hoe zijn moeders zus, tante Mimi, de bladen papier op een groot vel papier heeft gekleefd:
La Tante Mimi colle parfaitement [les] dessins. Résultat magnifique ! La Tentation sera probablement entièrement collée pour demain.(16)
Ensor is van plan de tekening tentoon te stellen op het volgende salon van Les XX met zes andere tekeningen en vijftien schilderijen.(17) Volgens bepaalde getuigenissen zou Ensor er alleen tekeningen hebben tentoongesteld, waaronder La Tentation de Saint Antoine. In een niet-getekend artikel van La Chronique van 20-21 februari 1888, leest men:
Le brave impressionniste James Ensor lui-même a failli voir tout son envoi refusé en bloc. Mais comme il a montré des dents mieux acérées que celles des roquets désireux de ce jour pour lui aux cerbères devant la boutique des XX, son œuvre a été admise et à partir de demain le public pourra contempler à loisir ses eaux-fortes originales et sa prestigieuse Tentation de St-Antoine. (18)
De tekening wordt in de catalogus van Les XX vermeld, vergezeld van een citaat uit Legende oder der Christliche Sternhimmel (Das Christliche Jahr. Verzeichnis der Heiligen vom 1. Januar bis 31. Dezember) van de Zwitserse theoloog Alban Stolz (1808-1883):
Un jour qu'il venait d'être tenté plus que de coutume, il lui sembla que Notre Seigneur lui apparaissait rayonnant de lumière. Il lui dit en soupirant : « Bon Jésus, où donc avez-vous été ? Pourquoi n'êtes-vous pas venu plus tôt me secourir ? » Et il lui fut répondu : « Pendant que vous combattiez j'étais près de vous ; car sachez que je vous assisterai toujours. »
Mais le diable sans se lasser, lui tendit d'autres pièges. Il sema dans son cœur des pensées impudiques, il lui suggéra des désirs honteux : pendant son sommeil il suscita dans son imagination des rêves lubriques. (Vie des Saints par Alban Stolz, docteur en théologie et conseiller ecclésiastique).(19)
James Ensor citeert deze twee passages - in omgekeerde volgorde - uit de Franse vertaling van het werk van Alban Stolz, Légendes ou Vie des Saints, uitgegeven in 1867.(20) In 1889 wordt de tekening opnieuw tentoongesteld op het salon van Les XX.(21) Over het werk lezen we in L'Art Moderne van 24 februari 1889:
Quant aux peintres, à quel fantastique puéril M. Ensor a-t-il recours ? Les monstruosités falotes et moyen-âgeuses [sic], qui peut-être effrayaient les contemporains des Bosch et des Breugel et tentaient les saint Antoine de leur temps, nous laissent indifférents - nous ne les trouvons même plus amusants.(22)
Kaalgeschoren en zonder baard, met een vol gezicht en zittend als een vredevolle Boeddha, vormt Antonius het onderwerp van alle mogelijke spotternijen en verzoekingen die hij ogenschijnlijk zonder weerstand ondergaat. Zijn visioenen zijn gedeeltelijk die van de heilige eremiet zoals beschreven in La Tentation de Saint Antoine van Gustave Flaubert. Het verwarrende karakter van de tekening stemt overeen met de hallucinaties beschreven door de Franse schrijver waar oosterse tempels, exotische goden, valse profeten, idolen en stoeten van fabuleuze monsters elkaar opvolgen in een overvloed van complexe beelden. De reusachtige slang of worm die zich tussen de chimaera's en monsters wringt refereert aan een passage bij Flaubert:
C'est une tête de mort, avec une couronne de roses. Elle domine un torse de femme d'une blancheur nacrée. En dessous un linceul de points d'or fait comme une queue ; - et tout le corps ondule à la manière d'un ver gigantesque qui se tiendrait debout.(23)
Rechts van Antonius' hoofd ontwaren we martelscènes die Ensor in 1899 herneemt in zijn ets Koningin Parysatis, alsook in zijn tekening uit 1896, Kleine Perzische marterlingen.(24) Linksboven lijkt zich een treincatastrofe af te spelen. In sommige satirische prenten van Honoré Daumier (1808 - 1879) vinden we eveneens voertuigen die de hemel doorkruisen, zoals in Tableau de la ville superbe de Krrrrrtvlmfbchqdnqzw.(25) De treincatastrofe wordt later door Ensor hernomen in zijn etsen uit 1888, De Cataclysmen en Duivels rossen engelen en aartsengelen af.(26) Andere scènes worden min of meer identiek gekopieerd in zijn Hellevaart uit 1887.(27) Het onderwerp van de ets, getiteld De Geseling, uit 1886, integreert hij in de compositie van zijn tekening. Het stelt een kerkportaal voor aan de voet waarvan een kleine groep soldaten in exotische uitrusting vier naakte vrouwen gadeslaat. Een van de vrouwen geselt met een bundel roedes een andere vrouw die gebogen de marteling ondergaat. Deze scène zou kunnen geïnspireerd zijn door een passage uit het werk van Flaubert:
Cependant le peuple torturait les confesseurs, et la soif du martyre m'entraîna dans Alexandrie. La persécution avait cessé depuis trois jours. Comme je m'en retournais, un flot de monde m'arrêta devant le temple de Sérapis. C'était, me dit-on, un dernier exemple que le gouverneur voulait faire. Au milieu du portique, en plein soleil, une femme nue était attachée contre une colonne, deux soldats la fouettant avec des lanières ; à chacun des coups son corps entier se tordait.(28)
Als we verder de tekening onderzoeken, ontdekken we, eveneens rechts van de treincatastrofe, een luchtballon die neerstort in de leegte. Onder de ballon ontwaart men een olifant bereden door een kornak die een standaard vasthoudt. Rechts doemt dan weer een octopus op te midden van het pandemonium. In 1888 graveert Ensor De Grap van de olifant waarin eveneens een kornak een olifant berijdt.(29) Dit gedeelte lijkt de cataclysmen van de Apocalyps te verbeelden. De leegte waarin de wereld zich stort wordt bevolkt door minuscule wezens zoals die werden afgebeeld in de wetenschappelijke boeken en tijdschriften van de tijd. Zoals Odilon Redon door zijn vriend Armand Clavaud (1828-1890) werd ingewijd in de geheime wereld van plant-en dierkunde, zo liet Mariette Rousseau de schilder eveneens kennis maken met de wonderlijke wereld van microben, sporen, amoeben en bacteriën. Deze microkosmos werd eveneens door middel van didactische prenten geopenbaard in populaire tijdschriften zoals Le Magasin pittoresque en La Science pour tous.(30) Naast zijn karikaturaal werk vervaardigde J.J. Grandville verschillende houtsneden met wetenschappelijke onderwerpen voor Le Magasin pittoresque.(31)
Links onder de compositie stapt een stoet van lijkbidders op waarvan elkeen een hoge hoed draagt voorzien van een opschrift. Het personage aan het hoofd van de stoet houdt een kip of een vogel in zijn rechterhand en in zijn linkerhand houdt hij een schaal waarin een basilisk zich ontlast. Op zijn sjerp lezen we: 'VIVE ANTOINE NOTRE SEIGNEUR', en aan zijn voeten: 'ST JULIEN / ST ÉMILION'. Wellicht slaat het laatste opschrift op twee gekende wijnsoorten uit de streek van Bordeaux. 'St Julien' zou eveneens kunnen refereren aan Légende de Saint-Julien L'Hospitalier, werk van Flaubert uit 1875.(32) Het personage op het voorplan draagt op zijn schouder een steelpan met het woord 'FRITES' en op zijn hoge hoed lezen we 'BON BOUDINS / FRICASSÉS'. De hongerige Antonius droomt van lekker eten, dat is duidelijk. Rechts onderaan doet een ander grotesk personage (Athanasius, Antonius' leerling?) zich tegoed aan een enorme vis. Rechts van Antonius' hoofd doemt een hondenkop op, getekend met een verfijnde precisie op een apart stuk papier, te midden van een onontwarbaar kluwen. Boven de hond blaast een vreemde figuur in een reusachtige trompet waarop te lezen staat: 'Pierre, lève-toi et mange'. Ensor kopieert deze zin uit een passage van Flauberts werk waarin beschreven wordt hoe Antonius het boek Vie des apôtres openslaat en leest:
Si je prenais... la Vie des apôtres ?... oui !... n'importe où ! « Il vit le ciel ouvert avec une grande nappe qui descendait par les quatre coins, dans laquelle il y avait toutes sortes d'animaux terrestres et de bêtes sauvages, de reptiles et d'oiseaux ; et une voix lui dit : Pierre, lève-toi ! tue et mange ! » (33)
De aangehaalde passage slaat op het visioen van de heilige Petrus. In de Franstalige versie van de Handelingen der apostelen (Actes des apôtres, 10: 10-14), leest men:
Il eut faim, et il voulut manger. Pendant qu'on lui préparait à manger, il tomba en extase. Il vit le ciel ouvert, et un objet semblable à une grande nappe attachée par les quatre coins, qui descendait et s'abaissait vers la terre, et où se trouvaient tous les quadrupèdes et les reptiles de la terre et les oiseaux du ciel. Et une voix lui dit : Lève-toi, Pierre, tue et mange.
In de plaats van de gebruikelijke titel Actes des apôtres vermeldt Flaubert Vie des apôtres. Ensor neemt de zin "Pierre, lève-toi! tue et mange!" letterlijk van Flaubert over. Dit citaat doet enigszins vreemd aan in een werk waarvan Antonius en niet Petrus het onderwerp uitmaakt. Deze referentie bewijst zonder twijfel dat Ensor La Tentation de Saint Antoine van Flaubert heeft gelezen.
Rechts van de tekening, boven de gargantueske kop en onderaan de stoet die van boven naar beneden tuimelt, ontwaren we een wiel van een in het groen getekende kar of artilleriewagen. Boven het hoofd van Antonius verschijnt in een schelpvormige alkoof een mooie, naakte vrouw, hoogstwaarschijnlijk de koningin van Saba. En helemaal bovenaan de compositie verschijnt - in een zonneschijf - het hoofd van Christus (met vreemd hoofddeksel) die met zijn stralen de bewolkte hemel verlicht. Aan het einde van Flauberts werk lezen we:
Le jour enfin paraît ; et comme les rideaux d'un tabernacle qu'on relève, des nuages d'or en s'enroulant à larges volutes découvrent le ciel. Tout au milieu et dans le disque même du soleil, rayonne la face de Jésus-Christ.(34)
De gewelfboog getekend bovenaan de compositie, alsook het patchwork van de aparte bladen, verlenen aan de gehele tekening het voorkomen van een brandglas dat het goudachtige licht laat doorschijnen. In een soort van horror vacui vermenigvuldigen zich beelden waarin christelijke en profane motieven opdoemen tussen oosterse godheden, monsterachtige figuren, anachronistische elementen (treinen, stootkarren,...), alsook referenties aan de schilderkunst en de volkskeuken, alles weergegeven in een minutieuze factuur en met een duizelingwekkende zin voor detail. Over de tekening schreef Karel van de Woestijne (1878-1929) in 1928 het volgende:
Gij zijt tegen des duivels bezoeken paraat: gij moogt het heilige naderen. Wat gij heel secuur hebt aangewezen in, bijvoorbeeld, uwe teekening van Sint Antonius. "Ik heb nooit een geschilderde Antonius gezien, of van dien Antonius gelezen, die beter bestand was tegen de Sluwheid, dan de uwe. Bij zoo goed als alle plastici of literatoren is de heilige heremijt een geteisterde, die bij kastijding vechten moet: welke vergissing! Hoe hebben die al te menschelijke menschen getoond dat zij van heiligheid maar een pover begrip bezitten! Gij-zelf hebt u nooit met heiligheid gegorgeld, noch zelfs een moreele grootheid voorgegeven, die huichelarij zou zijn geweest. Zonder nederigheid, schaamt gij u niet voor humane kleinheid. Maar acuut heb gij begrepen, dat heiligheid de meest-berooide eenvoud is, de eenvoud waar men niet meer afnemen kan, en waar men zelfs geen begeert van mag verwachten. Uw heilige Antonius is een Vlaamsche boer na den arbeid, die eenigszins versuft van moeheid, maar er door verrijkt - hij ken het loon van zijn verhitte handpalmen - zijne rust geniet. Laat Phrynè om hem heen draaien en de man met de gebraden worsten; laat de lubriekste lol hem lokken of de raadselen der onbegrijpelijke perversiteit; hij blijft onaangedaan, omdat zijn leven, het feit van zijn wezen nu eenmaal een doel hebben, waar hij niet van begrijpen kan dat men ervan afwijken zou. Hij zit daar, met den slimmen deemoed van zijn oogen, als een blok graniet: hij is het graniet der onaandoenbaarheid. Binnen in hem is daar de aanhoudende wisseling der cellen, en hij gevoelt het. Maar dat is geen reactie op de werking der buiten-wereld: het is alleen het teeken van zijn bestaan, de handeling van het leven in hem, dat hem God bewijst. Wat voor hem alles is.(35)
1 Brieven in het bezit van het Fonds Rousseau bewaard in het Archief voor Hedendaagse Kunst in België, KMSKB, Brussel.
2 De briefwisseling wordt in 2020 uitgegeven door de uitgeverij Peter Lang (Bern), voorzien van notities en tweetalige essays van Jean-Philippe Huys en Xavier Tricot.
3 Lettres de Gustave Flaubert à George Sand, précédé d'une étude par Guy de Maupassant, Parijs, G. Charpentier et Cie Éditeurs, 1884.
4 Fonds Rousseau, AHKB, KMSKB, Brussel, inv. nr. 119.646.5.
5 Een uitgave over de Franse kunstenaar Jacques Callot (1592-1635), wellicht die van Marius Vachon, Jacques Callot, Parijs, Rouam, 1886.
6 Fonds Rousseau, AHKB, KMSKB, Brussel, inv. nr. 119.691.
7 Navolger of Atelier van Jeroen Bosch, De verzoeking van de heilige Antonius, ca. 1520-1530, olie op hout, 133,5 x 118 cm (middenpaneel), 13,5 x 52,5 cm (linkerpaneel), 130,5 x 52,5 cm (rechterpaneel), KMSKB, Brussel (inv. nr. 3032). Aangekocht in 1887 door tussenkomst van de heer Julius Ruhm aan graaf Redern, Berlijn.
8 Félicien Rops, La Tentation de saint Antoine, 1878, pastel en potlood op papier, 737 x 544 mm, Brussel, KBR, Prentenkabinet (inv. nr. S I 23043).
9 L'Art Moderne, 6de jaargang, nr. 12, 21.3.1887, pp. 339-340.
10 Les XX. Catalogue des dix expositions annuelles, Brussel, Centre International pour l'étude du XIXe siècle, 1981, p. 63.
11 Fernand Khnopff, D'Après Flaubert. La Tentation de saint Antoine, 1883, olieverf, gouache en houtskool op papier, 85 x 85 cm, KMSKB, Brussel (inv. nr. GC 177).
12 Brussel, Palais des Beaux-Arts, Les XX, 1ste salon, 2.2-2.3.1884, cat. nr. 6.
13 Antwerpen, Palais de l'Industrie, des Arts et du Commerce, L'Art Indépendant, 1ste tentoonstelling, maart-april 1887, cat. nr. 84.
14 De Verzoeking van de heilige Antonius, 1887, kleurpotlood, potlood, Contépotlood, houtskool, kleurkalk, waterverf, collage op 51 vellen papier, gekleefd op papier, 179,5 x 154,7 cm, The Art Institute of Chicago, Chicago (inv. nr. 2006.87).
15 Fonds Rousseau, AHKB, KMSKB, Brussel, inv. nr. 119.701.
16 Fonds Rousseau, AHKB, KMSKB, Brussel, inv. nr. 119.703.
17 Les XX. Catalogue des dix expositions annuelles, Brussel, Centre International pour l'étude du XIXe siècle, 1981, p. 146.
18 La Chronique, 21ste jaargang, nr. 50, 20-21.2.1888, p. 2.
19 Alban Stolz, Legende oder der Christliche Sternhimmel, Freiburg, Herder, 1867.
20 Alban Stolz, Légendes ou Vie des Saints, B. Herder, Fribourg en Brisgau & Strasbourg, 1867, p. 44.
21 Les XX. Catalogue des dix expositions annuelles, Centre International pour l'étude du XIXe siècle, Brussel, 1981, p. 183.
22 L'Art Moderne, 9de jaargang, nr. 8, 24.2.1889, p. 57.
23 Gustave Flaubert, Œuvres, vol. 1, Parijs, Gallimard, Bibliothèque de la Pléiade, 1951, p. 154.
24 Taevernier 116; Elesh 121. Voor de tekening Kleine Perzische martelingen, zie Robert Hoozee, Sabine Bown-Taevernier, J.F. Heijbroek, James Ensor. Prenten en tekeningen, Mercatorfonds, Antwerpen, 1987, nr. 102, p. 149.
25 Daumier Register 5099; Bouvy 95; Rümann 38.
26 Taevernier 37; Elesh 37. Taevernier 23; Elesh 23.
27 Taevernier 10; Elesh 9.
28 Flaubert, op. cit., p. 27.
29 Taevernier 51; Elesh 51.
30 Zie Le Magasin pittoresque, vol. 1, nr. 19, 1833, pp. 145-146.
31 Zie Ursula Harter, 'The Secret of Embryonic Life - from the Water Drop to the Micro-ocean', tent. cat. As in a dream. Odilon Redon, Schirn Kunsthalle, Frankfurt, 2007, pp. 87-93.
32 La Légende de Saint Julien L'Hospitalier, in Flaubert, Œuvres, vol. II, Parijs, Gallimard, Bibliothèque de la Pléiade, 1952, pp. 623-648.
33 Gustave Flaubert, Œuvres, vol. 1, Parijs, Gallimard, Bibliothèque de la Pléiade, 1951, p. 30.
34 Ibid., p. 164.
35 Karel van de Woestijne, 'James Ensor: Aspecten', Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, 38ste jaargang, deel 75, januari-juni 1928, p. 88.